1. In haar klacht van 18 oktober 2018 stelt verzoekster dat, de gemeente Eindhoven machtsmisbruik toepast door haar stukken te vragen die zij niet heeft noch kan hebben. Verzoekster noemt specifiek de bankafschriften op naam van haar dochter waarover zij volgens de bank geen beheer heeft, en bedrijfsinformatie van Stichting EMI. Verzoekster heeft deze stukken niet kunnen overleggen en op grond van onvolledige informatieverstrekking heeft de gemeente daarop haar Participatiewetuitkering beëindigd.
2. Per mail van 21 februari 2019 geeft verzoekster aan, dat er sprake is van machtsmisbruik omdat de gemeente Eindhoven op de vingers is getikt door de kinderombudsman ten gevolge van haar werkzaamheden voor de stichting EMI in een specifieke casus. Verzoekster vermoedt, dat het onderzoek naar haar uitkeringsrecht een
rechtstreeks gevolg is van haar werkzaamheden voor de stichting.
Standpunt van de gemeente
De gemeente is van mening dat hetgeen verzoekster aanvoert over het onterecht opvragen van stukken onderwerp is van de bezwaar- en beroepsprocedure die verzoekster aanhangig heeft gemaakt. Dit ligt daarom buiten de reikwijdte van de klachtenprocedure.
Tijdens de hoorzitting heeft de gemeente ten overvloede toegelicht op grond waarvan zij in haar ogen gerechtigd was de gevraagde informatie op te vragen, namelijk de beoordeling van het recht op de Participatiewetuitkering van verzoekster.
Hetgeen verzoekster aanvoert over een verband tussen het onderzoek naar de uitkering en de werkzaamheden voor de stichting, is niet door haar tijdens de interne klachtenprocedure aangevoerd. Om deze reden kan deze klacht niet behandeld worden door de Ombudscommissie; er is namelijk niet voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.
Wijze van beoordeling
De Ombudscommissie dient te beoordelen of de klachtenbehandeling jegens verzoekster behoorlijk is geweest. De Ombudscommissie hanteert daarbij hetgeen hiervoor is aangegeven in de paragraaf Het toetsingskader van de Ombudscommissie.
De Ombudscommissie komt tot het volgende oordeel.
Ad 1. Verzoekster vindt, dat de gemeente machtsmisbruik heeft toegepast jegens haar. Haar uitkering is beëindigd nadat zij niet kon voldoen aan het verzoek bepaalde stukken te overleggen. Voor verzoekster stond vast (en dit heeft zij later onderbouwd) dat zij niet kón beschikken over een deel van de stukken waarom was verzocht. Dit betrof bankafschriften van haar kind en gegevens over mogelijk inkomen uit een stichting. Op grond van de Participatiewet is de gemeente bevoegd en verplicht om de rechtmatigheid van verstrekte uitkeringen te onderzoeken. De vraag of daarbij stukken zijn opgevraagd die niet relevant zijn voor deze beoordeling, is niet aan de Ombudscommissie ter beoordeling. Deze vraag ligt namelijk voor in een bezwaar- en beroepsprocedure. In die situatie is de Ombudscommissie niet bevoegd om een oordeel te geven.
Ad 2. Het vermoeden van verzoekster dat er een verband bestaat tussen haar werkzaamheden voor de stichting en het onderzoek van de gemeente, is door haar voor het eerst in haar mail van 21 februari 2019 aangevoerd. Zij heeft dit niet gesteld in de klachtbrief van 18 oktober 2018. De gemeente heeft dit deel van de klacht niet in behandeling gehad (in de zogeheten eerstelijnsklachtenbehandeling). Dit betekent, dat er niet voldaan is aan het
kenbaarheidsvereiste. Artikel 9:20 van de Algemene wet bestuursrecht geeft aan, dat de Ombudscommissie dan niet bevoegd is om dit deel van de klacht in behandeling te nemen. De Ombudscommissie vraagt verzoekster binnen 4 weken na verzending van deze brief aan te geven bij de klachtenbehandelaar van de gemeente, XXX , of zij dit deel van haar klacht behandeld wil zien.
Eindhoven, 6 juni 2019,
De Ombudscommissie Eindhoven